Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [49]Ik zal ulieden ook ten zwaarde tellen, dat gij allen u ter slachting [50]zult krommen, omdat Ik [51]geroepen heb, maar gij hebt niet geantwoord, Ik gesproken heb, maar gij hebt niet gehoord, maar hebt gedaan, dat kwaad was in Mijn ogen, en hebt verkoren hetgeen, waaraan Ik geen lust heb. 49. Of, welaan, Ik zal ulieden tellen, enz. Dit ziet op het woord getal, vs.11. De zin is: Welaan, dewijl gijlieden u verzondigt aan het getal, zo zal Ik u ook straffen met getal, en zovelen als Ik er aftel, zullen er met het zwaard omkomen. 50. Dat is, gij zult moeten nederbukken en den hals uitstrekken voor degenen, die u doden zullen. 51. Te weten door den mond mijner profeten, door welken Ik u mijnen wil heb laten verkondigen. Vergelijk hiermede Spreuk.1:24; Jer.7:13,27; hfdst.66 vs.4, en Matth.23:34.